laat-Byzantijnse periode

Byzantium: keizerrijk van Nikaia

De laat-Byzantijnse periode begint al snel na de komst van de Franken naar Griekenland en de stichting van de Latijnse Staten. In noordwest-Griekenland wist een deel van het Byzantijnse rijk stand te houden als het onafhankelijke despotaat van Epirus. Een ander deel had  stand gehouden in Klein-Azië, en wordt keizerrijk van Nikaia genoemd, de kiem van een zich weer oprichtend Byzantium. Opgericht door Theodoros Laskaris, de schoonzoon van een eerdere keizer, zou het blijven bestaan tot 1261, toen zijn troepen Byzantium op de westerse keizer heroverden. Vanaf dat moment zouden de heersers van Byzantium alles in het werk stellen om zich meester te maken van de verloren gebieden. Dom genoeg verplaatsten zij hun meeste troepen van Klein-Azië naar Europa, waardoor Klein-Azië uiteindelijk niet de troepen had om een verdere Turkse opmars te weerstaan.

De Peloponnesus: despotaat van de Morea

In 1259 streed William de Villehardouin in de slag bij Pelagonia tegen de troepen van de keizer van Nikaia, als bondgenoot van de despoot van Epirus. Hij werd echter verraden door de Epiroten en gevangen genomen. Als prijs voor zijn vrijheid werd de Villehardouin gedwongen drie van zijn sterkste kastelen op de Peloponnesus aan de Grieken prijs te geven, die daarop bij het oude (en verlaten) Sparta een tweede hoofdstad bouwden, het schitterende Mystras. Het despotaat van de Morea was geboren. Vanaf dat moment zou de Peloponnesus het strijdtoneel blijven tussen de heersers van Mystras en de Frankische prinsen van Achaia. Ironisch genoeg waren het de Byzantijnen die keer op keer Turkse huurlingen wierven. In de 14e eeuw werd het prinsdom van Achaia onderwerp van een machtsstrijd tussen alle grote vorstenhuizen van het westen, totdat in 1432 Thomas Palaiologos – dan despoot van de Morea – erin slaagde het prinsdom in te lijven door een huwelijk met de dochter van de laatste “onafhankelijke” prins van Achaia, Ladislaus de koning van Napels. Toen in 1453 de Turkse sultan Mehmet II ‘de Veroveraar’ Byzantium belegerde, stuurden de heersers van Mystras (twee broers van de keizer) geen hulp, uitgeput door voortdurende interne strubbelingen. De Grieks-Albanese bevolking van de Peloponnesus kwam in opstand tegen Mystras, dat antwoordde door de Turkse sultan om hulptroepen te vragen! Tot twee keer toe vroegen Thomas en Demetrios Palaiologos de Turken om troepen, totdat Mehmet zelf overstak naar Griekenland en bleef. Bijna heel Griekenland (en grote delen van de Balkan) was ingelijfd in het Ottomaanse rijk .

post-Byzantijns Griekenland

Venetianen:

Meerdere eeuwen lang zouden de Venetianen nog op de Ionische eilanden, op Kreta en enkele andere steunpunten weerstand bieden tegen de Turken en zelfs een enkele maal in het offensief gaan. Zo vielen Chios en Naxos pas in 1577, en opende Candia, de hoofdstad van het Venetiaanse Kreta pas in 1669 de poorten na een beleg van 25 jaar. Het (Venetiaanse) eiland Tinos  viel pas in 1715 in handen van de Turkse troepen, nadat de hernieuwde vijandelijkheden tussen de Turken en de Venetianen voor de laatsten op een fiasco waren uitgelopen.

 

zeeslag bij Lepanto (Nafpaktos) (1571)

In 1571 was de veroveringsdrang van het Ottomaanse Rijk nog springlevend. Nadat de Turken in dat jaar met de verovering van Cyprus op de Venetianen het oostelijk deel van de Middellandse zee hadden veilig gesteld, richtten ze zich op het westen. Daar hadden de Venetianen zich inmiddels aangesloten bij de z.g. Heilige Alliantie, een coalitie van katholieke staten onder leiding van de paus. De voornaamste leden waren verder Spanje (met Napels en Genua), het Hertogdom van Savoye, de Hospitaalridders van Malta en het Groothertogdom van Toscane. Een reusachtige vloot werd samengesteld met meer dan 200 galeien, 100 bevoorradingsschepen en 30.000 soldaten, die positie koos bij Corfu. De nog grotere Ottomaanse vloot had zich ondertussen verzameld bij Lepanto/Nafpaktos. Op 7 oktober 1571 leverden de twee vloten slag in de golf van Patras, waarbij vrijwel de hele Turkse vloot verloren ging en 12.000 christelijke galeislaven werden bevrijd. Door de slag verloren de Turken al hun ervaren kapiteins en matrozen en werd de Middellandse zee voor decennia verdeeld in een christelijk westers deel en een Ottomaans oosters deel. De betekenis van de zeeslag voor de ontwikkeling van Europa is amper te overschatten en vele kunstwerken (o.a. in Rome) vieren de christelijke overwinning. Overigens zag juist Willem van Oranje een bondgenoot in de Turkse sultan in zijn opstand tegen de Spanjaarden in de 80-jarige oorlog. De zeeslag was de laatste grote slag waarbij galeien een rol van betekenis zouden spelen. Erna zou het tijdperk van de grote zeilschepen definitief doorbreken.

 

Grote Turkse oorlog (1683-1699)

In 1683 brak een serie gewapende conflicten uit tussen de (Nieuwe) Heilige Alliantie (nu vooral de Habsburgers, Russen en Venetianen) en het Ottomaanse Rijk, die zouden eindigen in 1699 met de z.g. Vrede van Karlovac. Als gevolg moesten de Ottomanen enorme stukken gebied afstaan op de Balkan (o.a. Hongarije en Servië) aan de Habsburgers, de Krim aan Rusland. De Venetianen huurden massaal huurlingen in Italië en Duitsland en landden in 1685 onder het bevel van Francesco Morosini (de Doge van Venetië) bij het fort van Koroni op de zuidelijke Peloponnesus, dat na 49 dagen viel. Al gauw vielen ook de forten bij Pylos-Navarino, Nafplio en Argos. In juli 1687 vielen ook de forten van Rio, Antirrio en Nafpaktos en in augustus 1687 Corinthe en Mystras, waarmee (haast) de hele Peloponnesus was veroverd. Monemvasis zou nog volgen in 1690.

Vernietiging van het Parthenon

In 1687 belegerden de troepen van Morosini de acropolis van Athene, waar destijds het Parthenon nog geheel intact was, maar door de Turken tot kruit-huis was gemaakt, overtuigd dat de Italianen nooit op zo’n schitterend gebouw zouden schieten. Op 26 september scoorden de Italianen echter een voltreffer, die het gebouw tot een ruïne zouden maken. Toen Morosini in 1688 Athene in handen kreeg, probeerde hij nog de paarden en strijdwagens van Athena en Poseidon uit het pediment van de tempel te slopen, om naar Venetië af te voeren. De beelden vielen echter naar beneden en braken in tientallen stukken uiteen.

Roof van de Leeuw van de Peiraeus

Een enorme (3 m. hoge) leeuw uit 350 v. Chr. werd in 1687 door Morosini buitgemaakt in de Peiraeus en naar Venetië afgevoerd, waar hij voor het Arsenaal staat opgesteld, als symbool van St. Marcus, de patroonheilige van Venetië. Op de schouders staat een inscriptie in runen in de vorm van een ‘lintworm’ (een langgerekt draakachtig wezen, met op het lijf de inscriptie), hoogstwaarschijnlijk op de leeuw aangebracht door Viking-huurlingen van de Byzantijnse keizers in de 11e eeuw. Helaas heeft erosie en sterke luchtvervuiling de inscriptie dusdanig aangetast, dat de interpretatie moeilijk is. Kopieën van de leeuw staan in het Archeologisch Museum van de Peiraeus en in het Zweeds Museum in Stockholm.

In 1694 stierf Morosini, die al tijdens zijn leven met een bronzen buste werd geëerd door de senaat van Venetië en de eretitel Peloponnesiacus kreeg (‘veroveraar van de Peloponnesus’). De meeste van zijn veroveringen waren al in 1715 weer verloren gegaan aan de Turken. Maar op enkele plaatsen zijn nog steeds moderniseringen aan oude kastelen te zien, aangelegd door Morosini. De belangrijkste zijn de enorme burchten van Nafplio, Navarino en Rio.

Palamidi (Nafplio)

Navarino (Pylos)
Rio